De engelenmaker

28-02-2015 19:44

Titelverklaring

De Engelenmaker slaat op het maken van Engelen. Hij schept 3 kinderen die hij vernoemt naar de 3 aartsengelen: Michaël, Gabriël en Rafaël. ‘De Engelenmaker’ is iets wat Victor dacht. Hij dacht dat mensen klonen, levens geven iets goeds was. Hij dacht van zichzelf dat hij dus een soort engelenmaker was. hij gaat namelijk de strijd aan met God de Vader die hij personifieert met het Kwaad. Zelf ziet hij zich meer als een Jezusfiguur, wat aan het einde van de roman duidelijk wordt.
 

Stefan Brijs

Stefan Brijs werd geboren op 29 december 1969 in Genk (Belgisch-Limburg), waar hij ook jarenlang woonde en naar school ging. In 1990 studeerde hij af als onderwijzer en begon als opvoeder aan zijn vroegere middelbare school te werken. Sinds 1999 schrijft Stefan Brijs voltijd.
 

Samenvatting

Het eerste deel speelt in het heden en vertelt hoe Doktor Victor Hoppe terugkomt in zijn geboorteplaats Wolfheim, een dorpje vlakbij het drielandenpunt. Met zijn hazenlip en zijn rode haren maakt hij een eigenaardige indruk. Hij heeft drie kinderen bij zich, die naar geruchten een spleet over hun hele gezicht hebben. De bewoners van Wolfheim moeten niets hebben van de rare dokter, maar na een aantal genezingen wordt hij toch geaccepteerd samen met zijn zoons, de spleten over hun gezichten blijken littekens van een hazenlip te zijn. De kinderen lijken sprekend op elkaar, en hebben veel weg van hun vader. De kinderen heten Michaël, Rafaël en Gabriël, net als de aartsengelen.Toch is er iets mis met de kinderen, ze blijven klein en zijn vaak ziek, en net als hun vader tonen ze weinig emoties. De dokter huurt een huishoudster, Frau Maenhout, in. Frau Maenhout komt steeds meer te weten over de dokter en zijn kinderen. De dokter gedraagt zich namelijk erg vreemd; hij toont geen emoties. Nu zou men hem autistisch hebben genoemd, het syndroom van Asperger, maar toen kenden ze dat nog niet. Hij wil absoluut niet dat zij de kinderen over God vertelt (maar wel over Jezus) en de kinderen mogen nooit naar buiten. Daarbij houdt de dokter veel afstand tot de kinderen, hij wil ook dat ze hem vader noemen i.p.v. pap of papa. Als Frau Maenhout bijna achter de waarheid is, die overigens erg schokkend blijkt te zijn, komt zij door een vreselijk ‘’ongeluk’’ om het leven.
In het tweede deel, dat afwisselt tussen Victor Hoppes jeugd en zijn tijd na zijn studie, wordt duidelijk wat er met de dokter en zijn kinderen aan de hand is. Victor Hoppe heeft de eerste jaren van zijn leven als ‘debiel’ in een gesticht doorgebracht. De enige die gelooft dat hij niet debiel is, is Zuster Marthe. Zij leert Victor lezen en zij is dan ook de enige aan wie hij dat laat horen. Na een paar jaar haalt zijn vader hem uit het gesticht. Victor komt terecht op een internaat en daarna op de universiteit. Victor Hoppe heeft in die jaren bedacht dat men slecht of goed kon zijn, niet ertussenin. Hij zag God als het kwaad, omdat hij zijn zoon, Jezus, die in zijn ogen het goede was, in de steek liet toen hij aan het kruis werd gehangen. Victor Hoppe vergeleek zich dan ook veel met Jezus en merkte dat ze veel gelijkenissen hadden, maar hij blijkt een genie te zijn en studeert verder in embryologie. Hij verraste de wetenschap door jonge muizen te produceren die uitsluitend mannelijke of vrouwelijke ouders hadden. Hierna kreeg hij een baan op de universiteit in Aken, en daar kreeg hij geld om muizen te klonen, wat hem ook lukte, alleen later werd het project stopgezet nadat men op basis van zijn aantekeningen de kloning niet kon herhalen en Dokter Hoppe weigerde het te demonstreren. Daarna ging hij zelf verder en slaagde er uiteindelijk in zichzelf te klonen. Hier loog hij de draagmoeder voor, die hij een kind van zichzelf had beloofd. Rex Cremer, de stafarts van de universiteit, is de enige die weet wat er precies aan de hand is. Hij raakt verstrikt in wat hij weet. Nadat de baby’s ter wereld waren gekomen, had Dokter Hoppe ze zelf meegenomen. 
In het derde deel, weer het heden, komt Rex Cremer weer opnieuw in aanraking met Doktor Hoppe. Hij ontmoet ook zijn kinderen en Doktor Hoppe vertelt hem wat er mis is met de kinderen. Ze worden te snel oud; elk jaar van hun leven telt voor tien tot vijftien jaar. Dit komt door een ’fout’ in hun chromosomen. Dan komt ook de draagmoeder van de jongetjes haar ‘kinderen’ opzoeken, ze heeft spijt van haar beslissing ze niet te nemen. Maar als ze bij Doktor Hoppes huis aankomt is er al één dood, Michaël. Want dokter Hoppe heeft besloten ze niet meer eten te geven of nog aandacht aan hen te besteden, het experiment (het klonen) was immers mislukt en hij hield zich alweer met andere dingen bezig. Ze brengt de laatste dagen van hun leven met ze door, en als ze erachter komt dat de Dokter de kinderen, inmiddels was Rafaël ook al overleden, op sterk water had gezet had ze hem aangevallen en had hij haar uiteindelijk vermoord. Terwijl de dorpsbewoners de kruistocht van Jezus op de Vaalserberg (vlakbij het dorp) volgen, kruisigt Doktor Hoppe zichzelf. Hij eindigt aan het kruis (net zoals Jezus), terwijl het hele dorp sprakeloos toekijkt. Rex Cremer was ondertussen weer naar het huis van Dokter Hoppe teruggekeerd, en na het aanschouwen van de 3 jongens, Gabriël was nu ook gestorven, op het sterke water en de dode draagmoeder erbij niet aangekund. Hij had vervolgens het hele huis in brand gestoken, opdat niemand hier ooit achter kwam. Rex Cremer voelde zich namelijk verantwoordelijk voor het hele gebeuren. Toen hij zo snel als hij kon uit Wolfheim wegreed kreeg hij zelf een ongeluk waarbij ook hij om het leven kwam. 
 

Recensies

Wat gebeurt er met een kleine katholieke dorpsgemeenschap als er zich een man vestigt met een hazenlip, vuurrood haar en een rode baard? Dan klimt de pastoor op de kansel: `Weest gewaarschuwd, want de grote draak is geworpen, de oude slang, die Duivel en Satan heet, en de ganse wereld verleidt! Hij is, zeg ik u, hij is geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen.' Nu is er inderdaad reden tot wantrouwen bij de inwoners van Wolfsheim, het Belgische plaatsje in de buurt van het drielandenpunt waar Stefan Brijs zijn nieuwe roman De engelenmaker situeert. Want de zo duivels aandoende man is dokter Victor Hoppe, twintig jaar weggeweest, maar afkomstig uit het dorp zelf. Men fluistert: `Hij is opgegroeid in een gekkenhuis.' En: `Dat had hij van zijn moeder. Die is aan waanzin gestorven.' Of: `Naar het schijnt heeft zijn vader zich... je weet wel... aan de boom naast zijn huis.' En het heden maakt de dorpelingen nog nieuwsgieriger. Want `Herr Doktor' vestigt zich in het oude huis van zijn familie met zijn kinderen: drie identieke jongens van een paar maanden oud. Maar waar is de moeder? `Die hebben ze nooit gehad' verklaart de dokter als hij, bijna een jaar na zijn aankomst, voor het eerst het dorpscafé bezoekt. Het is ook de gelegenheid waarbij de drie kinderen voor het eerst het huis verlaten; ze blijken een abnormaal groot hoofd te hebben, een hazenlip als hun vader en ze dragen de namen van engelen: Michaël, Gabriël en Rafaël. En zoals het gaat in een dorp, nadat de vreemdeling zich eenmaal in het café heeft gemeld, wordt hij geaccepteerd. Angst slaat om in gefascineerde bewondering. De dokter opent zijn praktijk, waar de deur wordt platgelopen door dorpelingen die hopen een glimp van de drieling op te vangen. Hij vraagt Charlotte Maenhout, een gepensioneerde onderwijzeres, om op zijn kinderen te passen en later om ze les te geven. Frau Maenhout probeert de dokter te verleiden de kinderen vaker naar buiten te laten gaan, met sporadisch succes. Ze ontdekt al snel dat de kinderen méér mankeert dan een hazenlip: ze zijn doodziek. Bovendien worden ze door hun vader met grote regelmaat aan mysterieuze onderzoeken onderworpen. In het eerste deel lijkt De engelenmaker een klassiek voorbeeld van een dorpsroman te zijn: een boek dat draait om de verhouding tussen dorp en dokter, met het lot van drie lieve peuters als element dat de boog gespannen houdt. Al op de eerste pagina's zet Brijs je stevig in het leven van Wolfsheim, in het gepraat en geroddel, in de kleine ongemakken en kwinkslagen, de voetballende jongens op het plein en de grote verhalen op de achtergrond. De engelenmaker ademt een Vlaamse sfeer, al lijkt Brijs even allergisch voor dialectinvloeden te zijn als ooit Willem Elsschot: zijn taal is algemeen, beschaafd en Nederlands. En efficiënt: hij schrijft geen zinnen waarvan je in katzwijm valt, maar hij voert je zonder hobbels en pathos door het verhaal. Als de status quo in het doktershuis na vier jaar met een klap wordt doorbroken, verlegt Brijs zijn aandacht naar de eerste veertig levensjaren van Victor Hoppe. Dan ontstaat een heel andere roman. Hoppe blijkt niet alleen opgegroeid in een gekkenhuis (nu, ja een liefdeloze kloosterafdeling), maar daar opgesloten te zijn geweest omdat zijn moeder hem voor een duivelsjong hield. Hij was een briljant embryoloog, die met zijn motto `soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk' grote resultaten boekte, maar die zich niet kon aanpassen aan de wetenschappelijke mores. Hij is een genie met een vorm van wereldvreemdheid dat tegenwoordig het etiket Asperger draagt, een man die zijn zwart-witdenken overal op projecteert tot aan de interne verhoudingen binnen de Heilige Drievuldigheid toe: `Jezus is goed, God is slecht.' De collega die hem complimenteert met de woorden `U heeft God het nakijken gegeven' realiseert zich pas jaren later wat hij daarmee in gang heeft gezet. De engelenmaker blijkt dan een roman die breder is dan je aanvankelijk denkt. En die nog veel beter is. Als je op pagina 420 aan het einde van Brijs' krachttoer bent beland, realiseer je je pas goed hoe veel deze roman overhoop heeft gehaald. Victor Hoppe blijkt niet zozeer een onderzoeker te zijn, maar vooral een proefpersoon in de grootse literaire proefopstelling van Brijs. Daarbij gaat het de schrijver deels om zaken die in zijn eerdere boeken (zoals Arend) aan de orde kwamen, zoals de gevolgen van mismaaktheid en de afwijzing door een moeder. Hij voegt daar een aantal kwesties over opvoeding en schuldgevoel aan toe, maar uiteindelijk stuit hij op twee grote tegenstellingen: die tussen goed en kwaad en die tussen gek en normaal. Voor Victor Hoppe liggen die grenzen helder. Hij is mishandeld in naam van de Heer, dus die zal het kwaad wel zijn. Zijn rechtlijnigheid maakt hem een succesvol onderzoeker, maar ook volslagen meedogenloos. Geen enkele stap die hij zet komt voort uit kwade wil, maar toch komt de moraal onherroepelijk tussen de wielen. Dat heeft te maken met een groot vermogen tot abstrahering en een groot gebrek aan empathisch vermogen. Die combinatie is al vaker beschreven, maar het bijzondere is hoe Brijs die morele kwestie verbindt met een eigenlijk pijnlijk eenvoudige vraag: kun je gek worden zonder irrationeel te worden. Want ook zonder de details van de plot uit de doeken te doen kun je veilig stellen dat Hoppe aan het eind van de roman knettergek is geworden. Maar als je terugleest en terugdenkt aan hoe dat nu zo gekomen is, moet je constateren dat Hoppes gekte weliswaar een religieuze component heeft, maar dat zijn gedachten en daden verder nergens irrationeel zijn. Dat maakt zijn ontsporing uitgesproken aangrijpend. Je eindigt met een gevoel van diepe sympathie voor een man die je menselijkerwijs zou moeten classificeren als een gevaarlijke gek. En dat is het moment waarop je je realiseert hoe veel De engelenmaker op losse schroeven zet. Zoals je wel weet dat er een middenweg zou moeten zijn tussen het aartsconservatisme van de paters in het boek en het huiveringwekkende positivisme van de onderzoeker Hoppe. De lezer staat niet alleen in zijn gevoel van sympathie voor de hoofdpersoon. Want in de slotscènes van De engelenmaker heeft niet alleen dokter Hoppe voor zichzelf een bestemming gevonden, maar is hij er ook voor het eerst in geslaagd door te dringen tot de harten van zijn dorpsgenoten. Want zijn hele leven is zijn grote angst en frustratie geweest dat hij niet werd geloofd: niet door zijn ouders, die hem voor bezeten hielden, niet door de nonnen die dachten dat hij debiel was, niet door zijn collega's die hem voor een oplichter hielden en niet door Frau Maenhout, die twijfelde aan zijn goede wil. Uiteindelijk komt het geloof uit de hoek waar hij het het minst verwachtte, van de goeddeels irrationele en wispelturige dorpsgemeenschap. Die sluit de man die enkele jaren eerder nog voor de duivel werd gehouden, met liefde in de armen. Dat die dorpelingen dat op volslagen verkeerde gronden doen, dient alleen nog maar om de rijkdom van Brijs' geweldige roman te benadrukken.

 

Arjen Fortuin

https://vorige.nrc.nl/kunst/article1732631.ece/God_heeft_het_nakijken

Al sinds mensenheugenis wordt er geschreven over het scheppen van leven. Met De engelenmaker plaatst de Vlaming Stefan Brijs (1969) zich nu ook in deze traditie. Evenals in zijn vorige roman Arend (2000) toont Brijs in deze lijvige vertelling een fascinatie voor mismaakte en uitgestoten personages. De engelenmaker valt te omschrijven als een geraffineerd gecomponeerde thriller. De roman speelt in het dorpje Wolfheim, in het Duitstalig deel van België, vlak bij het drielandenpunt. Het is een klein dorpje met een hechte gemeenschap die erg gelovig en vooral ook bijgelovig is. Vanaf de eerste bladzijde wordt de rust hier al verstoord als dokter Victor Hoppe in het dorp arriveert. Hoppe is jaren geleden vertrokken uit Wolfheim om te gaan studeren. De oudere bewoners kunnen zich hem nog goed herinneren, en wekken de indruk gemengde gevoelens over hem te koesteren. Belangrijker is echter de drieling die de dokter heeft meegebracht naar het dorp en die net als hijzelf alledrie een hazenlip hebben. Het griezelige uiterlijk van de drie jongetjes en de namen die ze dragen, Rafaël, Gabriël en Michaël, jagen de gelovige dorpelingen angst aan. De kinderen lijken ook geen moeder te hebben, en dit alles leidt tot veel speculaties en geroddel. Want geroddeld wordt er aan één stuk door. Brijs kiest ervoor om te vertellen vanuit de perspectieven van verschillende bijgelovige dorpsbewoners. Zo ontstaat er een onbehagelijke spanning. De dokter wordt na verloop van tijd geaccepteerd in Wolfheim en kan een praktijk gaan uitoefenen. Al snel moet hij dan een huishoudster aannemen om op de kinderen te passen en hen te onderwijzen. Op deze manier wordt de lezer langzaamaan een blik gegund op het leven van de drieling. De kinderen blijken klonen van hun vader te zijn. Voor de dorpsbewoners, die hier nooit achter zullen komen waarschijnlijk een mogelijkheid waar ze geen rekening mee hadden gehouden, maar voor de lezer een nogal voorspelbare uitkomst. Ook hun vreemde uiterlijk hangt hiermee samen.. Een vreselijke anticlimax lijkt in de maak. Uiteindelijk blijkt dat Brijs de lezer geruime tijd op het verkeerde been heeft gezet. Waar alle aandacht continu leek uit te gaan naar de kinderen van dokter Hoppe, komt het erop neer dat de roman in wezen om de dokter zelf draait. Brijs beschrijft de jeugd van Hoppe in een klooster, waar hij als debiel behandeld werd, en zijn studies in de embryologie. Hier komt het raffinement van het boek goed naar voren. Voor het eerst ook kan de lezer op sommige momenten de gedachten van Hoppe volgen die allemaal op één ding neerkomen: God is slecht. Dus gaat Hoppe de strijd aan met God, die hij lijkt te winnen (je noemt een romanpersonage niet voor niets Overwinnaar) als hij muizen en later mensen weet te klonen. De lezer raakt intussen langzaamaan bedolven onder een lawine van Christelijke symboliek. Deze symbolen vallen allemaal op hun plaats in een briljant en bizar einde waarna je pas echt de sterke opzet van het boek weet te waarderen. In een roman die helemaal over klonen handelt is het verleidelijk uitgebreid te filosoferen over allerlei ethische vraagstukken. De personages in De engelenmaker maken dit helemaal aantrekkelijk doordat ze de tegenpolen van elkaar zijn; aan de ene kant de bijgelovige dorpsbewoners, aan de andere kant de mensen van de wetenschap. Gelukkig staat de geslotenheid van de dokter dit in de weg. Omdat hij zich tegen de dorpelingen nooit uitlaat over zijn werkwijze blijven ethische bezwaren achterwege. Sterker nog, er worden zelfs grappen over gemaakt. De engelenmaker is geen boek voor filosofen of theologen. Wat voorop staat in de roman is de spanning, de leesbaarheid, de goede compositie, het boeiende portret van de geniale gek Victor Hoppe en het volslagen onbegrip dat hij oproept bij zowel dorpelingen als collega wetenschappers. Een boek dat je bijblijft en zeker een AKO-prijs-nominatie waard.
 
 

Eigen recensie

 
In de Engelenmaker volgen we het leven van Victor Hoppe die met zijn drie zonen in het dorp Wolfheim gaat wonen.  Het verhaal volgt hoe de autistische dokter Victor Hoppe zijn leven lijdt en in het tweede deel hoe hij in de situatie uit het eerste deel is gekomen. Het verhaal vertelt prachtig de manier waarop de wetenschap botst met menselijkheid, Zoals in het derde deel waarbij hij zijn zoons niet ziet als mensen maar experimenten. Het verhaal is niet iets wat kan gebeuren in het echt omdat de wetenschap nog niet zo ver is gevorderd maar geeft je toch een raar gevoel over wat er kan gebeuren over een paar decennia. Ook speelt geloof een grote rol een hoe de hoofdpersoon dit opvat, want waar velen god aanbidden ziet hij hem als slecht. In het begin van het boek had je niet het gevoel dat er nog een heel plot achter de hand werd gehouden hoewel er wel hints werden gegeven dat er meer aan de hand was, was het moeilijk te bedenken wat dat dan precies was. Door dit achtergehouden plot kon naar mate het verhaal vorderde niet meer bedenken dat er eerst een veel kleiner plot was. Hoewel ik het persoonlijk niet als probleem ervoer kon het boek af en toe over de top gaan met te veel problemen waardoor het moeilijk voor te stellen was hoe alles zich afspeelde. Ook was het lastig om sympathie en een gevoel van verbondenheid te krijgen met de hoofdpersoon.